Een psalm Davids, voor den opperzangmeester, toen de Profeet Nathan tot hem was gekomen nadat hij to Bathséba was ingegaan.
Wees mij genadig, o God! naar uwe goedertierenheid; delg mijne overtredingen uit, naar de grootheid uwer barmhartigheden.
Wasch mij wèl van mijne ongerechtigheid, en reinig mij van mijne zonde.
Want ik ken mijne overtredingen, en mijne zonde is steeds vóór mij.
Tegen U, U alleen heb ik gezondigd, en gedaan dat kwaad is in uwe oogen; opdat Gij rechtvaardig zijt in uw spreken, en rein zijt in uw richten.
Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mijne moeder ontvangen.
Zie, Gij hebt lust tot waarheid in het binnenste, en in het verborgene maakt Gij mij wijsheid bekend.
Ontzondig mij met hysop, en ik zal rein zijn; wasch mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw.
Doe mij vreugde en blijdschap hooren; dat de beenderen zich verheugen die Gij verbrijzeld hebt.
Verberg uw aangezicht van mijne zonden, en delg uit alle mijne ongerechtigheden.
Schep mij een rein hart, o God! en vernieuw in het binnenste van mij eenen vasten geest.
Verwerp mij niet van uw aangezicht, en neem uwen heiligen Geest niet van mij.
Geef mij weder de vreugde uws heils, en de vrijmoedige geest ondersteune mij.
Zoo zal ik den overtreders uwe wegen leren, en de zondaars zullen zich tot U bekeeren.
Verlos mij van bloedschulden, o God! Gij God mijns heils; zoo zal mijne tong uwe gerechtigheid vroolijk roemen.
Heere, open mijne lippen, zoo zal mijn mond uwen lof verkondigen.
Want Gij hebt geen lust tot offerande, anders zoude ik ze geven; in brandofferen hebt Gij geen behagen.
De offerranden Gods zijn een gebroken geest, een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God! niet verachten.
Doe wèl bij Sion naar uw welbehagen, bouw de muren van Jeruzalem op.
Dan zult Gij lust hebben aan de offeranden der gerechtigheid, aan brandoffer en een offer dat gansch verteerd wordt; dan zullen zij varren offeren op uw altaar.