Voorwoord
Hij schreef zojuist in een chatbericht “een gevoelige jongen vol liefde, volledig verkeerd begrepen”. En hij begon te huilen. Misschien dus toch maar weer schrijven hier, ook al omdat degene waar hij mee chatte aangaf dat hij misschien toch iets met z’n schrijven kon doen, iets waar hij zelf ook al vaak aan gedacht had, maar iets waar hij eigenlijk nooit iets mee kon. Ja, hetzelfde verhaal weer, hij had iemand nodig als ‘manager’ of zo, iets wat veel of alle artiesten hebben. En iets wat schrijvers ook hebben, een ‘editor’ of uitgever of zoiets.
Geboren worden
HIj werd geboren, tenminste dat was wat ze hem vertelden, dat hij een keer ergens geboren was, in Zwolle, zoon van H. Jopie en W. Gesiena. En ergens tussen die dag en de trein, het verhaal van de trein, was een heleboel gebeurd. En hij snapte niet precies wat, snapte niet precies wat er gebeurd was want het maakte hem niet blij. Hij was eigenlijk nooit blij, was eigenlijk altijd gespannen. En hij wist nog steeds niet hoe dat kwam, waar dat vandaan kwam, wanneer dat begonnen was. Hij was anders dan andere mensen, dat wist hij. Meer dan gemiddeld anders, veel meer dan gemiddeld. En hoe dat kwam en waarom dat was wist hij ook niet. Natuurlijk wist hij dat hij sterk was, sterk genoeg om ‘anders zijn’ te dragen, sterk genoeg om, ja, wat eigenlijk. En nu was hij vijftig, een leeftijd die ooms altijd hadden, niet een leeftijd die hij zelf zou hebben. En op de een of andere manier was het nu eindelijk tijd om zichzelf te zijn, zichzelf te laten zien, ondanks dat hij anders was, nog steeds.
En het was gek, nu, want hij had niets meer. Alles was weg, alle gewone dingen waren weg en hij wist niet hoe het verder moest. Gek ook dat hij niet bang meer was, niet bang meer voor de toekomst, niet bang meer om zichzelf te zijn. En dat was eigenlijk het gekste, want alle zekerheden waren weg, waren onderweg ergens verdwenen. Maar vandaag was er, en morgen kon hij ook nog overzien, en misschien volgende maand. Maar verder niet, verder was er niets meer.
En toen dacht hij weer aan schrijven, iets dat hij op de een of andere manier altijd wel gedaan had. En recent ook min of meer professioneel op internet. Maar hij had nooit gedacht dat hij schrijver was, dat hij schrijver kon zijn, dat mensen hem zouden lezen. Maar nu was hij dan toch echt begonnen, zomaar, op die ene dag, ergens in juni. En het begon met geboren worden. En hij bedacht dat hij nu misschien ook opnieuw geboren was, nu niet als baby, als ‘zoon van’, maar als schrijver, echte schrijver, belangrijke schrijver, als zichzelf.
Naam
Kort geleden gaf iemand hem een opdracht, iets over z’n naam. Wat dat betekende en zo. En hoe het zo gekomen was dat hij die naam had. En hij zoekt het nu op. En het eerste deel betekent “Staf van de Goten”. Ja, wat moet hij daar nu mee? Nee, dus niet “Staf van de Goden”. Dat laatste leek hem meer logisch, want mensen zijn boodschappers van God, van de goden, en dat leek hem wel wat, een boodschapper van God te zijn. Hij was dat trouwens toch wel. Dat had hij vooral van de hondentrainingen geleerd. Dat hij het niet echt zelf deed, maar dat het gewoon ‘tot hem kwam’, dat hij een soort doorgever is. En ‘staf’, wat is dat nu? Hij weet zo niet eens waar een staf nu eigenlijk precies voor gebruikt wordt. Ja, Sinterklaas heeft er één, zo’n hele mooie, meestal een gouden. En vreemd, hij leest nu iets over van “hij die geroemd wordt”. Dat lijkt hem wel wat, dat heeft hij eigenlijk altijd al gewild, geroemd worden, beroemd zijn. Ja, wie wil dat nu niet? Dat dacht hij tenminste, maar hij is erachter gekomen dat niet iedereen rijk en beroemd wil worden; of beroemd wil zijn. Vreemd is dat, maar ja, zo zijn dingen nu eenmaal.
En nu is hij wat moe. Hij is nog niet klaar, maar het schrijven moet maar even wachten. En wat hij nu zal gaan doen weet hij eigenlijk niet, maar hij voelt toch dat hij even moet stoppen nu. Dus toch maar doen nu, dat stoppen.
Baby
Ja, daar wist hij niets meer van, baby zijn. Het idee baby kwam na ‘geboren worden’, dus hij zou toch iets moeten schrijven, iets moeten verzinnen. En hoe lang ben je eigenlijk baby? Hij wist het niet precies. Misschien tot je twee of drie bent? Maar hij herinnerde zich niets meer van het baby zijn.
Maar het was toch belangrijk. Want als baby wordt je toch gevormd, wordt toch ergens de fundering gelegd voor wie je bent, voor wie je zal zijn in het leven. En hij wist er niets meer van, en hij wist wel hoe hij geworden was, maar niet hoe het kwam, niet wat er gebeurd was. En dat was toch belangrijk, dat was toch waar hij naar op zoek was, dat was toch wat hij graag wilde weten, hoe het nu zo gekomen was, zo gelopen was. Hij had geen spijt, zeker niet. Terugkijkend zou hij niet weten wat hij anders had kunnen doen, moeten doen, zullen doen. Dus op de een of andere manier was hij toch waar hij zijn moest, was hij toch gekomen op de plek die voor hem bedoeld was, was hij toch op z’n plek.
Toch was hij niet gelukkig. Of toch wel? Hij was rustig nu, bedaard, voelde zich kalm, ondanks dat alles om hem heen was weggevallen, ondanks dat er eigenlijk niets meer was, niets meer zeker was. De spanning in z’n benen was zelfs weg, een deel van de tijd in ieder geval nu. En dat was het ergste geweest, dat gevoel, daar had hij het meest aan geleden. Was dit nu volwassen worden? Of jezelf worden? Of jezelf vinden?
En nog steeds niets, niets over baby tijd, geen gedachten, geen gevoelens, niets. Terwijl dat nu juist zo belangrijk was, terwijl dat nu juist de fundering was. Later meer misschien, misschien toch aanvullen, veranderen, ondanks dat hij liever in één keer gewoon doorschreef. Dus toch maar naar peuter of kleuter nu?
Peuter
Ja, peuter of kleuter. Hoe zit dat nu? Welke leeftijd is dat? Hij had geen kinderen en was niet zo op de hoogte van dat soort dingen. Dus wat nu? Opzoeken? Toch maar?
Hij herinnerde zich lego. En blokken. Vreemde vrachtauto’s bouwde hij van Lego, altijd dezelfde, altijd hetzelfde. En één gelegenheid met blokken, dat was een herinnering. Vreemd dat sommige herinneringen blijven, dat enkele gebeurtenissen blijven hangen, enkele gebeurtenissen uit duizenden, misschien tienduizenden of misschien wel honderdduizenden. En andere herinneringen zijn weg, blijven verborgen, wordt niets meer meer gedaan, ondanks dat het er veel zijn, oneindig veel.
En hij herinnerde zich ‘het bosje’ of zoiets. En ‘slechte jongens’, jongens waar hij niet mee om mocht gaan, niet mee om zou moeten gaan. Maar die waren juist spannend, die deden dingen die niet mochten, deden verboden dingen, onder andere in ‘het bosje’. Maar hij durfde niet en deed niets, met ‘die jongens’.
Misschien had hij dat wel moeten doen, misschien had hij dan meer geleerd, meer geleerd hoe het leven werkt, meer speels geleerd hoe het leven werkt. Maar hij kon het niet, hij was te netjes, te fatsoenlijk.
En verjaardagen, verjaardagen met taart, en met het aantal kaarsjes gelijk aan de leeftijd, aan het volgende jaar. Dat moest begonnen zijn als peuter, dat moest ook een peuterherinnering zijn dacht hij.
En meer niet, behalve misschien het zusje, het zusje dat niet goed was. En van verhalen weet hij dat hij ‘close’ was met haar. Maar was dat omdat hij het wilde, omdat het zijn keus was of was het omdat het moest? Omdat hij fatsoenlijk was? Hij wist het niet meer, maar hij wist wel de last, de last in latere jaren, toen zondagmiddag elke twee weken bezet was, niet besteed kon worden, maar ‘moest’.
Kleuter
Ja, kleuter is makkelijker, want dat betekent kleuterschool. En dat betekent iets als ‘vier tot zes jaar’, in ieder geval in die tijd. Nu weet hij het niet meer, zoveel veranderingen. Maar wat was er ‘vier tot zes jaar’? Ja, kleuterschool, maar ook hier zonder herinneringen, in ieder geval zonder herinneringen in Zwolle. Of toch? Ja, er was ‘lagere school’, een gebouw van twee verdiepingen waar hij ‘later’ naartoe zou gaan. En er was een kolenboer kwam opeens op. En een hoefsmid tegenover tante Leida en oom Eef, in ieder geval dat is de herinnering. En er was de DAF-garage. Ja, auto’s, ook toen al, vrachtwagens blijkbaar. En hij wist alle automerken en autotypes, tenminste dat werd hem verteld, later.
En er was zich verstoppen onder het bed. Hij herinnert het zich nog goed, het gevoel, niet meer het waarom. Vreemd, weer een herinnering uit duizenden of tienduizenden of honderdduizenden die is blijven leven, is blijven bestaan, hoe vaag ook. Hij moet bijna huilen nu, huilen om al die gedachten, al die herinneringen die voor altijd verloren zijn, lijkt het. Dat mag toch niet, dat kan toch niet?
En er was een nieuw zusje. En nu hij erover nadenkt weet hij het ‘ik schrik steeds minder’ zelf, ondanks dat hem dat verteld is, later, ondanks dat het misschien geen echte herinnering is.
En nu is hij even de kluts kwijt, want nu is hij opeens even volwassen, even filosofisch, even aan het nadenken over leven, over bewustzijn en zo. Want wat is het leven, alleen ‘nu’? Het eeuwige ‘nu’? Of zijn er toch herineringen? Echte of door andere geplaatste? Is er toch toekomst?
Misschien dan toch maar eerst ‘puber’ of zoiets?
Maar ‘kleuter’ is nog niet af, want er is ook een verhuizing, weer een herinnering, mee met de verhuiswagen, spannend. En dus ook ‘huis bouwen’ daarvoor, maar dat weet hij niet meer. Wel een foto met ‘eerste steen’. En nu hij dit schrijft weet hij het ook weer, heeft hij toch het gevoel dat ook de echte herinnering er is, het echte gevoel er is, het ‘er zijn geweest’ er is. En iets met een trapgat. Gevaarlijk of zo. En aan de verkeerde kant, een constructiefout. Maar dat weet hij niet precies. En opa natuurlijk, waarvan hij weet dat die toezicht hield op de bouw, maar hij weet het niet, hij herinnert het zich niet.
En een nieuwe kleuterschool, een nieuwe juffrouw. Juffrouw Jonker herinnert hij zich nu. Of toch niet, was dat de eerste klas? En de oude kleuterschool, een vage herinnering van een klas op banken aan de kant. En hij weet dat hij niet wou, dat hij moest overgeven, dat hij niet naar school wou. Maar hij herinnert het zich niet, niets. En misschien is het belangrijk, is dat belangrijk bedenkt hij nu. MIsschien is dat waar het begonnen is, waar alles verkeerd ging, waar alles fout ging.
En meer herinneringen komen op nu, dus enkele van de tienduizenden, honderdduizenden zijn er dus toch nog, meer dan hij dacht, meer dan hij wist. Iets als ‘de maan loopt mee’ in combinatie met de geluiden van autobanden op de drempels van een viaduct, van het viaduct van de nieuwe snelweg, de snelweg die hij wellicht heeft zien bouwen. En het doet pijn nu, pijn dat hij het niet meer weet, dat het er niet meer is, dat het zo lang geleden is. Hij wil zo graag alles vasthouden, alles bewaren. Maar een mens kan dat niet; in dit leven, in deze realiteit kan dat niet. Er is alleen ‘nu’ en ‘verleden’ en ‘toekomst’. Hij huilt nu. En hoopt dat het ergens toch allemaal goed komt, dat toch alles ergens bewaard wordt. Dat moet haast wel, dat moet.
En nu gedachten over schrijver worden. Al schrijvende denkt hij dat hij toch wel een eigen stijl heeft, dat er misschien toch mensen zijn die zouden willen lezen wat hij schrijft, dat het toch op de een of andere manier uniek is, dat het waarde heeft of zo. En tegelijkertijd natuurlijk de angst, de angst voor afwijzingen, de angst voor de zestig brieven en de een en zestig afwijzingen. Maar hij heeft z’n eerste e-mail gestuurd. En dus de eerste stap gezet. En misschien kan het ook snel, kan het ook direct. MIsschien was al het lijden en wachten toch niet voor niets en gaat er nu eindeiljk eens iets goed, is er eindelijk waardering voor iets wat hij doet.
En nee, dat laatste is zeker niet geschreven voor degene die misschien vanuit de e-mail deze tekst, dit begin van een boek leest, in ieder geval niet bewust. Maar dat maakt ook niet uit, want het gaat om schrijfstijl, of mensen dit willen lezen, willen lezen wat ik zo ‘als vanzelf’ opschrijf. Dus misschien ben ik de schrijver, en niet degene die ik probeerde te laten geloven dat hij schrijver was. En vreemd, ik ga nu opeens over op de ‘ik’ stijl. Maar even kijken hoe dat uiteindelijk uitpakt, maar daarvoor is feedback van professionals denk ik erg nuttig. En ja, dat had hij onderschat, de kennis en ervaring van professionals.
Dus terug naar de tekst, naar het boek, naar de kleuter, de kleuterjaren die opeens de filosoof omhoog brachten. Dus terug naar het viaduct en misschien tante Leida en oom Eef en de nieuwe wijk die aan de andere kant van de snelweg gebouwd werd. En misschien terug naar de torenkraan die omgevallen was. En het dak dat van het winkelcentrum was gewaaid. En de foto, de ‘angst foto’. Misschien was het er dus toen al, de angst, het gevoel, de spanning. Is het dan toch allemaal begonnen met het zusje dat niet goed was?
Basisschool
Ja, en toen was er meester Fortuin. En het zich speciaal voelen. Het beste jongetje in de klas zijn. En het niet begrijpen. En de plaatjes, eerder, in de ander school, de oude school. Gek, die twee jaar zijn volledig weg, behalve de ‘grote jongens’, ‘de zesde klas’ en zo. En er was nog iets met een gemeentehuis en een kerk. En natuurlijk de foto met het klimrek, hangend aan het klimrek. Van dat laatste is ook nog iets als herinnering aanwezig, echte herinnering, eigen herinnering.
Intermezzo 1
En toen was hij moe, toen was het tijd om naar bed te gaan, in de ‘echte tijd’, in het nu. Dus morgen of later verder.
En het was veel later toen hij verder ging. Hij was wat teleurgesteld uit te vinden dat het schrijven van een boek één is, en niet zo heel moeilijk, maar dat het publiceren van een boek wellicht weer een lange weg zou zijn. En de wegen waren lang geweest, te lang voor z’n gevoel. Hij had zoveel gedaan, zo z’n best gedaan, meer dan z’n best gedaan, meer dan wie ook maar zou doen. En tot nu toe was het nooit genoeg geweest. En daarom schreef hij nu dit boek, om te kijken of dat iets was. Of om te kijken hoe het gekomen was, dat zijn inspanningen niet hadden opgeleverd wat hij verwacht had, wat menselijkerwijs verwacht had mogen worden. Oh, ja, hij was goed in analyseren, dus hij had alles gelezen en geanalyseerd wat hij maar kon. En hij wist dat het nu de passie was die miste, maar dat was niet waar het misgegaan was, want passie had hij gehad, en alle andere dingen die nodig zijn om succesvol te zijn, behalve misschien iets met z’n sociale vaardigheden. En ook dat klopte niet, want in principe kon hij goed met mensen omgaan, dat was het ook niet.
Basisschool vervolg
Ja, het klimrek was op de andere school: Ebenhaëzer. Vreemd dat hij zich daar bijna niets van herinnert. Twee jaar van z’n leven was hij daar bijna elke dag geweest en bijna alle herinneringen weg. Vreemd, leven, herinneringen. Een paar wel, een juffrouw in een klas op zolder, want de school was vol. En bijna nooit plaatjes, want zijn handschrift was zo slecht. En hij huilt nu, want is dat iets dat je kunt veranderen, gewoon een slecht handschrift hebben? Ze zeggen dat alles kan, maar nu twijfelt hij toch een beetje.
En een andere herinnering, grote jongens, vijfde en zesde klas. Dat was wat, dat moest wat zijn als je zo groot was. En nog een herinnering, want de bassischool in Zwolle was niet doorgegaan, de school waar hij ‘later’ naartoe zou gaan. Zomaar weg.
Intermezzo 2
En de schrijver huilde, al die dromen over de ‘grote school’ en de meeste herinneringen weg, zomaar weg. Maar kon dat misschien ook bevrijding zijn? HIj was niet blij waar hij nu zat, voelde zich helemaal klem zitten, helemaal opgesloten zitten, wat ook één van de redenen was om dit boek te schrijven. Dus misschien zouden de herinneringen aan deze periode ook vervagen, vervangen worden door iets moois, want dat was wat hij zo nodig had, iets moois, iets dat goed ging.
En er gingen dingen goed de laatste tijd. Alle dingen, of in ieder geval een aantal en een aantal belangrijke dingen, zaden die hij vooral het laatste jaar gezaaid had, kwamen op. Maar een aantal nog niet, en een erg belangrijk deel van z’n plant activiteiten was nog niet tot wasdom gekomen.
En iets met knikkers was in z’n gedachten. Hij had knikkers gehad, maar snapte het allemaal niet zo goed. En dat was later in z’n leven ook zo geweest, dat hij dingen niet snapte, of pas erg laat snapte. Naïef noemen ze dat weet hij nu. En was dat nu zo verkeerd, wat onschuldig en naïef te zijn? Hij was het nog steeds en het was hem, het hoorde bij hem. En hij wilde het graag blijven ook, want hij geloofde in het goede, in het positieve. Maar hij kwam erachter dat slecht en negatief ook bestaat en ook echt is. En hij wist nu rationeel dat goed alleen maar kan bestaan als er ook slecht is en dat positief alleen maar kan bestaan als er ook negatief is, maar toch klopte daar ergens voor z’n gevoel iets niet. Voor z’n gevoel gaat het uiteindelijk toch om positief en goed en liefde en zijn negatief en slecht en haat negatief, niet goed.
En hij was nu even in de war, want hij wil schrijven over goed en kwaad en positief en negatief, maar dat past niet in het hoofdstuk basisschool. Dus dan maar een hoofdstuk positief en negatief plannen? Maar hoe dan? Of is dit inderdaad iets dat iedere schrijver tegenkomt als hij begint, dat je op een gegeven moment toch structuur aan moet brengen, dat je niet onbeperkt gewoon gedachten op kunt schrijven zoals ze in je opkomen, dat je uiteindelijk toch ook voor de lezer schrijft en dus de lezer moet helpen te begrijpen wat je bedoeld door bijvoorbeeld structuur aan te brengen. Maar bedoelde hij eigenlijk wel iets? Jazeker, hij wilde graag z’n boodschap de wereld in sturen, al heel lang. Maar tot nu toe wist hij niet precies hoe, maar misschien was dit boek nu toch een begin daarvan. En wellicht zoals zoveel literaire schrijvers moest hij toch eerst z’n biografie opschrijven, toch alles van zich afschrijven wat er met hem gebeurd was, dingen die hem overkomen waren, dingen die hadden bepaald hoe hij was en hoe hij dacht. En gek, want hij had altijd z’n hekel gehad aan literatuur, begreep het niet, kon er niets mee, en nu ook niet. Maar hij wist dat hij nu literatuur aan het schrijven was, gek. Zouden andere literaire schrijvers ook liever detectives en science fiction en zo lezen en geen literatuur?
Basisschool vervolg 2
En toen was er de Immanuëlschool, die speciaal was, waar hij speciaal was. Speciaal omdat meester Fortuin daar was. Speciaal omdat het in een noodgebouw was en hij zomaar in de hoogste klas zat, want de derde klas was de hoogste klas. En hij kon goed leren, was intelligent, dus hij was de beste van de klas, of bijna, want hij was continu in competitie met Annemarie Broekhuizen. Was die competitie het begin van andere competities?
En er komen nu meer herinneringen op. Aardappels in de tuin en het zeshonderdjarig bestaan van Vriezenveen. En het mooie huis waar hij zo trots op was en waar andere mensen tegenop keken. En de Golf, maar dat was later. En het terras aan de voorkant. En de twee terassen, ook erg luxe. Was dat nu z’n referentie, was dat nu waar alles begonnen was? Was dat nu de oorzaak van z’n valse trots? En hoe moet hij dit nu allemaal uitleggen aan de lezers? In die paar woorden zit zoveel, zitten zoveel herinneringen, komen zoveel gevoelens op. En nu moet hij zometeen met een moeilijk stuk beginnen, het stuk waar het uiteindelijk allemaal om draait, waar het uiteindelijk allemaal mee begonnen is.
Slaapkamer
Ja, hij is nu autobiografisch begonnen, maar zal hij nu echt alles delen? Zal hij de moeilijkste, geheimste dingen delen? Hij twijfelt, maar kan niet anders waarschijnlijk, niet als hij ooit verder wil komen. En het is wellicht niet alleen voor hem het belangrijkste in het leven, maar ook voor veel of de meeste andere mensen. Dus ja, het begon met het lekkere gevoel en dat hij dacht dat er bloed was. Het was in de slaapkamer met het Chinese behang, de slaapkamer beneden. Hij wisselde soms van slaapkamer, soms boven, soms beneden. Terugkijkend meestal boven. En boven was er ook de muziek, z’n stereo installatie waar hij zo trots op was. En meer herinneringen komen op, want er was ook de ouderwetse televisie van tante An die hij voor zover hij zich herinnert soms wel en soms niet in z’n kamer had. En de kamer had altijd te weinig muur, teveel deuren en kasten en ramen en zo. En er waren de auto’s, de Autokampioen. Helemaal autogek was hij, dat was z’n passie. En boeken, altijd boeken, altijd lezen, hij las altijd. In de bibliotheek moest hij zelfs speciale toestemming vragen om te beginnen met de volwassenen sectie want hij had alles gelezen in het deel dat voor zijn leeftijd bestemd was, tenminste alles wat hem maar enigszins aansprak. En eerlijkheid, ja, zelfs nu nog speelt hem dat parten, het wat hij nu weet ‘te eerlijk’ zijn. En hij noemde het zelfs als een positief iets, op z’n cv, later. Moet raar overgekomen zijn bedenkt hij nu.
Ja, slaapkamer, daar begon z’n leven bedenkt hij nu, vooral de slaapkamer boven. Maar gek, het verhaal van het lekkere gevoel begon beneden, in de slaapkamer beneden. En daar liggen ook z’n herinneringen aan het zwembad, ja, dat was ook iets, het zwembad. Tegenstrijdige gevoelens nu, en toen, bij het zwembad. Hij was anders, dat wist hij, dat wist hij al heel vroeg. En op verschillende manieren anders weet hij nu. En altijd z’n moeder op de achtergrond bedenkt hij nu, een zorgende moeder, resulterend in een verwend kind, een kind met een niet al te handig wereldbeeld. Dus ja, hij begint een beetje te begrijpen hoe het allemaal zo gekomen is. Anders zijn en een zorgende moeder, een overzorgende moeder.
Schrijver
En nu begint hij zich zorgen te maken als schrijver. Hij heeft het net opgezocht, 70.000 tot 90.000 woorden bevat een gemiddelde roman. Of 30.000 woorden voor een boek van 100 pagina’s en dus 60.000 woorden voor een boek van 200 pagina’s. Is een roman dan iets als 250 pagina’s? En dus weer al die verwachtingen, weer al dat ‘moeten’. De wereld lijkt zoveel verwachtingen te hebben als je iets wilt bereiken, iets simpels als het schrijven van een boek, tenminste voor hem was het simpel tot nu toe, het schrijven van dit boek. En natuurlijk de vraag ‘is het een boek’? Maar wie bepaalt dat? Is het echt de uitgever of ‘de wereld’ die bepaalt of een boek een boek is? Of bepaalt gewoon de schrijver dat het een boek is.
Hij heeft veel nagedacht de laatste tijd over dat soort dingen. Over wie bepaalt wat iets is en of bijvoorbeeld een boek een boek is. En over hoe groot de wereld is. En dat het inderdaad zo is dat als je op de een of andere manier de massa weet te bereiken je inderdaad heel snel rijk kunt worden, of misschien beroemd of zo en dat laatste is waar hij het meest naar zoekt, herkend te worden, misschien als beroemd persoon, maar meer nog als mens. En dat je dingen kunt plannen en zo. En dat je in principe alles kunt bereiken wat je wilt in het leven. Alleen er is op dit moment één ding dat mist, het belangrijkste ding. En hij weet dat hij het had, maar het is er op de een of andere manier uitgeslagen door het leven. Of misschien niet er uitgeslagen, meer dat hij te hard gevallen is, niet hard, maar te hard, net een klein beetje te hard. Ja, dat moet het toch geweest zijn, het eerste ontslag, het ontslag bij Power-Packer. En hij dacht dat hij dat verwerkt had, dat hij er overheen was, maar dus niet. En terugkijkend weet hij ook z’n eigen rol, z’n eigen fouten, z’n eigen tekortkomingen. Maar de val was hard en de mensen die hem lieten struikelen moeten het op de een of andere manier toch met opzet gedaan hebben.
En ze zeggen dat je moet vergeven, de mensen die je gekwetst hebben, jezelf vergeven voor fouten die je gemaakt hebt. Maar ze zeggen zoveel. En zoveel dingen die de schrijver geleerd had van mensen met de beste bedoelingen bleken niet waar te zijn, niet te kloppen, of in ieder geval voor hem niet te kloppen. Dus wat nu te geloven? Wat nu te doen? En vergeven was hem nooit goed afgegaan. Dingen uit trainingen en zo kwamen altijd weer terug, ook dat ontslag, dat ontslag dat zo onterecht was en wat hem zo gekwetst had, zo gekwetst had dat hij nu was waar hij niet zijn wilde. Of toch wel? En net iets gevonden over bagage achterlaten. Natuurlijk, allemaal waar, maar niet altijd even eenvoudig te doen, makkelijker gezegd dan gedaan. Of ook dat niet?
En nu was hij moe, wilde niet meer, wilde rust, en aan mooie dingen denken. En toch nog werk doen. En vluchten, ja, nog steeds. Want voor vechten was hij te moe.
Vijftig
Ja, hij was vijftig nu, maar hij voelde zich natuurlijk geen vijftig, behalve natuurlijk dat hij merkte dat z’n lichaam wat minder snel genas en wat sneller moe was. En z’n rug natuurlijk, na het ongeluk. Dat was er bijna altijd, zeker als hij eigenwijs op de mooie stoel bleef zitten.
En vandaag wist hij het even niet meer. Hij had alles gedaan en alles niet gedaan en het leek alsof niemand hem nodig had. En misschien was dat ook zo. Hard werken werkte niet, niet werken werkte niet, geduldig zijn leek te werken, leek gewerkt te hebben, maar nu eve niet. Of was gewoon z’n geduld op? En het was gewoon niet eerlijk. Hij had zo z’n best gedaan, had zo hard gewerkt. En nu had hij het gevoel alsof hij niets meer had, tenminste materieel niets meer had. En hij vond dat hij een vakantie zo verdiend had. Hij had het gewenst en gewild en overgelaten aan het Universum en zo. En het was er nog steeds niet. Trok hij nu dit steeds aan? Dat kon toch niet? Hij had toch ook andere dingen gedacht, gewenst, gewild, gevibreerd en wat niet al?
Dus begon hij weer te schrijven aan z’n boek want dat had hij al lang niet gedaan. En daar voelde hij zich schuldig over. Ja, altijd die schuld, altijd dat schuldgevoel. Wellicht was dat hetgene dat hem stopte, dat het Universum stopte, dat andere mensen stopte.
En opeens ging er iets goed! Opeens werkte er iets. Dus het boek moet even wachten!
En het werkte dus niet meteen goed, maar het werkte wel en was een grote stap vandaag.
Lang geleden
En het was lang geleden dat hij hier geschreven had. Een boek schrijven valt niet mee en hij kreeg steeds meer bewondering voro schrijvers die op de een of andere manier een boek gepubliceerd kregen, of eigenlijk krijgen. Want je moet niet alleen het boek schrijven, maar ook nog mensen in de uitgeverswereld weten te overtuigen dat het waard is uitgegeven te worden of zoiets. Dus alle schrijvers die een boek hebben uitgegeven of hebben laten uitgeven zijn succesvol, zijn leiders, per definitie.
Alleen hoe doen ze dat nu? Niet alleen in het algemeen als ik zo lees op de titelpagina of in de inleiding of zoiets. Daar staan altijd heel veel mensen die gesteund hebben en geholpen hebben en zo.
En dat lukte hem dus niet goed, steun krijgen op wat voor manier dan ook. En dat snapte hij niet zo goed. Ja, hij wist dat hij ambitieus was, en misschien een dromer of zo. Maar hij deed ook veel, hij werkte ook veel. Hoewel, soms ook niet. De laatste tijd, de laatste jaren stopte het soms allemaal gewoon. Dan lukte het niet meer. Dan had hij het gevoel teveel alleen te staan, onder andere doordat z’n partner overal tegen leek te zijn. En daar had hij van gehoord door het boek Think and Grow Rich van Napoleon Hill. Dat iedereen die GROOT success zoekt, in het algemeen, ergens onderweg, alles en iedereen tegen zich krijgt. Alleen één ding was anders, en dat was de Master Mind. Op de een of andere manier kon hij dat (nog) niet voor elkaar krijgen.
Maar dus toch maar niet opgeven. Want inderdaad, het is niet makkelijk iemand te verslaan die nooit opgeeft. En hij gaf eigenlijk nooit op, hoewel hij er de laatste tijd achterkwam dat er dingen waren die hij zich had voorgenomen die hij niet meer deed. En dat was wat vreemd, want hij geloofde nu ook inderdaad steeds meer dat als je een beslissing had genomen je daar het in het algemeen het beste bij kon blijven. Anyhow, in ieder geval nam hij beslissingen meer bewust nu, en dat was een verbetering.
En partner, ja, de droom van z’n leven. Dat was lastig, want daar zaten een aantal dingen helemaal niet goed. Maar ook daar, als je niet opgeeft, als je dat als levensdroom hebt, dan moet daar toch een keer wat uitkomen. Maar makkelijk was het niet.
Seks
Ja, daar moest hij toch een keer over gaan schrijven, over seks, het belangrijkste in z’n leven. En wellicht het belangrijkste in het leven van heel veel mensen, misschien wel van iedereen, maar dat wist hij niet zo goed.
En hij aarzelt nu, want hij heeft een paar glazen ‘rum and coke’ gedronken en dat maakt het wat makkelijker hierover te schrijven. Maar het is toch wel erg privé en eigenlijk had hij daar nooit echt met iemand over gepraat. Maar wie doet dat wel?
En hij had er zulke vreemde ideeën over, tenminste dat dacht hij. Nee, niet voor anderen, want ‘alles is goed’.
En nu werd het toch wel wat persoonlijk, wat erg privé, dus misschien toch maar even over nadenken hoe en wat.
Maar het grote woord is eruit, dat daar, dat in seks z’n grootste probleem lag.